Startpagina Startpagina
AstraZeneca

Brinavess
vernakalant hydrochloride

Bijsluiter: informatie voor de gebruiker


BRINAVESS 20 mg/ml concentraat voor oplossing voor infusie

vernakalanthydrochloride


Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke informatie in voor u.


Dosering en wijze van toediening


Vernakalant moet worden toegediend in een gecontroleerde klinische setting die geschikt is voor cardioversie. Uitsluitend een goed gekwalificeerde zorgverlener mag het toedienen.


Dosering


De dosering van Vernakalant hangt af van het lichaamsgewicht van de patiënt, met een maximale berekende dosis op basis van 113 kg.

De aanbevolen eerste infusie is 3 mg/kg, te infunderen gedurende een periode van 10 minuten met een maximale eerste dosis van 339 mg (84,7 ml van oplossing 4 mg/ml). Als conversie naar sinusritme

niet binnen 15 minuten na de eerste infusie optreedt, kan een tweede infusie van 2 mg/kg gedurende 10 minuten worden toegediend (maximale tweede infusie dosis van 226 mg (56,5 ml van oplossing

4 mg/ml)). Per periode van 24 uur mag de totale toegediende hoeveelheid niet meer dan 5 mg/kg zijn.


De eerste infusie wordt toegediend als een dosis van 3 mg/kg gedurende 10 minuten. Tijdens deze periode moet de patiënt zorgvuldig worden gecontroleerd op tekenen of symptomen van een plotselinge verlaging van de bloeddruk of hartslag. Als deze tekenen zich voordoen, met of zonder symptomatische hypotensie of bradycardie, moet de infusie onmiddellijk stopgezet worden.


Als er geen conversie naar sinusritme is opgetreden, dan moeten de vitale functies en hartslag van de patiënt nog eens gedurende 15 minuten worden geobserveerd.

Als conversie naar sinusritme niet bij de eerste infusie of tijdens de observatieperiode van 15 minuten

optreedt, dan dient een tweede infusie van 2 mg/kg gedurende 10 minuten te worden toegediend.


Als tijdens hetzij de eerste of tweede infusie conversie naar sinusritme optreedt, moet die infusie nog wel worden afgemaakt. Als na de eerste infusie hemodynamisch stabiele atriumflutter wordt waargenomen, kan toediening van de tweede infusie worden overwogen omdat daarmee mogelijk conversie naar sinusritme wordt bewerkstelligd (zie “Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik” en “Bijwerkingen”).


Patiënten met een lichaamsgewicht > 113 kg

Voor patiënten die meer dan 113 kg wegen, is er een vaste dosis vernakalant. De eerste dosis is

339 mg (84,7 ml van oplossing 4 mg/ml). Als conversie naar sinusritme niet binnen 15 minuten na de eerste infusie optreedt, kan een tweede infusie van 10 minuten van 226 mg (56,5 ml van oplossing

4 mg/ml) worden toegediend. Cumulatieve doses boven 565 mg zijn niet beoordeeld.


Na hartchirurgie

Geen dosisaanpassing nodig.


Nierfunctiestoornis

Geen dosisaanpassing nodig (zie “Farmacokinetische eigenschappen”).

Leverfunctiestoornis

Geen dosisaanpassing nodig (zie “Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik” en “Farmacokinetische eigenschappen”).


Ouderen (≥ 65 jaar)

Geen dosisaanpassing nodig.


Pediatrische patiënten

Er is geen relevante toepassing van vernakalant bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar voor snelle conversie van recent ontstaan atriumfibrilleren naar sinusritme. Het mag daarom bij deze populatie niet worden gebruikt.


Wijze van toediening


Voor intraveneus gebruik.


Vernakalant mag niet worden toegediend als intraveneuze 'push' of bolus.

De flacons zijn uitsluitend voor eenmalig gebruik en moeten vóór toediening worden verdund. Voor instructies over verdunning van het geneesmiddel voorafgaand aan toediening, zie rubriek

“Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies”.


Contra-indicaties



Als deze voorvallen optreden tijdens de eerste infusie van vernakalant mogen patiënten geen tweede dosis krijgen.

De patiënt moet extra worden gecontroleerd tot 2 uur na de start van de infusie en totdat klinische en ECG-parameters gestabiliseerd zijn.


Voorzorgen voor infusie


Voordat een poging tot farmacologische cardioversie wordt gedaan, moeten patiënten voldoende worden gehydrateerd en hemodynamisch optimaal zijn; waar nodig moeten patiënten anticoagulantia krijgen volgens de behandelingsrichtlijnen. Bij patiënten met ongecorrigeerde hypokaliëmie (serumkalium lager dan 3,5 mmol/l) moet vóór gebruik van vernakalant de kaliumspiegel worden gecorrigeerd.


Bij dit geneesmiddel is een pre-infusie-controlelijst bijgesloten. Voorafgaand aan de toediening wordt aan de voorschrijver gevraagd aan de hand van de meegeleverde controlelijst te bepalen of de patiënt voor toediening in aanmerking komt. Deze controlelijst moet op de infusiecontainer worden bevestigd en worden gelezen door de zorgverlener die BRINAVESS zal toedienen.


Hypotensie


Bij een gering aantal patiënten kan hypotensie optreden (vernakalant 5,7 %, placebo 5,5 % in de eerste 2 uur na toediening). Hypotensie treedt meestal in een vroeg stadium op, hetzij tijdens de infusie of kort na afloop daarvan, en kan meestal met standaard ondersteunende maatregelen worden gecorrigeerd. Er zijn soms gevallen van ernstige hypotensie waargenomen. Van patiënten met hartfalen is vastgesteld dat dit een populatie is met een hoog risico op hypotensie (zie “Bijwerkingen”).


De patiënt moet tijdens en gedurende ten minste 15 minuten na toediening van de infusie worden gecontroleerd op tekenen of symptomen van een plotselinge verlaging van de bloeddruk of hartfrequentie.


Hartfalen


Patiënten met hartfalen die vernakalant kregen, hadden tijdens de eerste twee uur na toediening een hogere algehele incidentie van hypotensieve voorvallen dan patiënten met hartfalen die placebo kregen (13,4 % versus resp. 4,7 %). Hypotensie gemeld als ernstige bijwerking of die leidde tot stopzetting van het geneesmiddel trad bij patiënten met hartfalen na toediening van vernakalant op bij 1,8 % van deze patiënten tegen 0,3 % bij placebo.


Patiënten met een voorgeschiedenis van hartfalen hadden in de eerste twee uur na toediening een hogere incidentie van ventrikelaritmie (6,4 % voor vernakalant tegen 1,6 % bij placebo). Deze aritmieën manifesteerden zich meestal als asymptomatische, monomorfe, niet-aanhoudende (gemiddeld 3-4 slagen) ventrikeltachycardieën.

Gezien de hogere incidentie van de bijwerkingen hypotensie en ventrikelaritmie bij patiënten met hartfalen moet vernakalant voorzichtig worden toegepast bij hemodynamisch stabiele patiënten met

hartfalen NYHA-klasse I-II. Er is beperkte ervaring met de toepassing van vernakalant bij patiënten

met eerder gedocumenteerde LVEF ≤ 35 %. Gebruik bij deze patiënten wordt niet aanbevolen. Gebruik bij patiënten met hartfalen die overeenkomen met NYHA-klasse III of IV is gecontra-

indiceerd (zie “Contra-indicaties”).


Hartkleplijden


Bij patiënten met hartkleplijden was er bij patiënten die vernakalant kregen, een hogere incidentie van ventrikelaritmieën tot 24 uur na toediening. Ventrikelaritmieën traden binnen twee uur op bij 6,4 % van de patiënten die behandeld werden met vernakalant, versus geen enkele na placebo. Deze patiënten moeten zorgvuldig worden gecontroleerd.

Atriumflutter


Vernakalant bleek niet effectief te zijn voor de conversie van typische primaire atriumflutter naar sinusritme. Patiënten die vernakalant krijgen, hebben echter een hogere incidentie van conversie naar atriumflutter binnen de eerste twee uur na toediening. Dit risico is hoger bij patiënten die antiaritmica klasse I gebruiken (zie “Bijwerkingen”). Als atriumflutter secundair aan behandeling wordt waargenomen, moet voortzetting van de infusie worden overwogen (zie “Dosering en wijze van toediening”). Uit postmarketingervaring zijn zeldzame gevallen van atriumflutter met 1: 1 atrioventriculaire geleiding gebleken.


Andere niet onderzochte ziektes en aandoeningen


Vernakalant is toegediend aan patiënten met een ongecorrigeerde QT van minder dan 440 ms zonder een hoger risico op torsade de pointes.


Daarnaast is het niet beoordeeld bij patiënten met klinisch relevante klepstenose, hypertrofische obstructieve cardiomyopathie, restrictieve cardiomyopathie of constrictieve pericarditis en gebruik ervan kan in deze gevallen niet worden aanbevolen. Er is beperkte ervaring met vernakalant bij patiënten met pacemakers.


Omdat de ervaring in klinisch onderzoek bij patiënten met een gevorderde leverfunctiestoornis beperkt is, wordt vernakalant bij deze patiënten niet aanbevolen.


Er zijn geen klinische gegevens over herhaalde doses na de initiële en tweede infusies. Elektrische cardioversie

Gelijkstroom cardioversie kan worden overwogen voor patiënten die niet op de therapie reageren. Er is geen klinische ervaring met gelijkstroom cardioversie binnen 2 uur na de dosis.


Gebruik van antiaritmica vóór of na vernakalant


Vernakalant wordt, vanwege een gebrek aan gegevens, niet aanbevolen bij patiënten die 4-24 uur voor vernakalant intraveneuze antiaritmica (klasse I en III) kregen. Het mag niet toegediend worden aan patiënten die minder dan 4 uur hiervoor intraveneuze antiaritmica (klasse I en III) kregen (zie “Contra- indicaties”).


Vernakalant moet bij patiënten op orale antiaritmica (klasse I en III) voorzichtig worden gebruikt vanwege beperkte ervaring. Het risico op atriumflutter kan toenemen bij patiënten die klasse I antiaritmica krijgen (zie boven).


Er is beperkte ervaring met het gebruik van intraveneuze antiaritmica (klasse I en klasse III) voor ritmecontrole in de eerste 4 uur na toediening van vernakalant; daarom mogen deze middelen binnen deze periode niet worden gebruikt (zie “Contra-indicaties”).


Hervatting of instelling van orale antiaritmica als onderhoudsbehandeling kan worden overwogen vanaf 2 uur na de toediening van vernakalant.


Natriuminhoud


Dit geneesmiddel bevat 32 mg natrium per flacon van 200 mg, gelijk aan 1,6 % van de door de WHO aanbevolen maximale dagelijkse inname van 2 g natrium voor een volwassene.

Dit geneesmiddel bevat 80 mg natrium per flacon van 500 mg, gelijk aan 4 % van de door de WHO aanbevolen maximale dagelijkse inname van 2 g natrium voor een volwassene.

Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie


Er is geen interactieonderzoek verricht.


Vernakalant mag niet worden toegediend bij patiënten die intraveneuze antiaritmica (klasse I en klasse III) hebben gekregen binnen 4 uur vóór vernakalant (zie “Contra-indicaties”).


In het klinische ontwikkelingsprogramma werd onderhoudsbehandeling met orale antiaritmica voor minimaal 2 uur na toediening van vernakalant gestopt. Hervatting of instelling van onderhoudsbehandeling met orale antiaritmica kan na deze periode worden overwogen (zie “Contra- indicaties” en “Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik”).


Hoewel vernakalant een substraat van CYP2D6 is, is in farmacokinetische populatieanalyses aangetoond dat er geen belangrijk verschil in acute blootstelling aan vernakalant (Cmax en AUC0-90 min) werd waargenomen als zwakke of krachtige CYP2D6-remmers werden toegediend binnen 1 dag voor infusie met vernakalant versus patiënten die niet gelijktijdig met CYP2D6-remmers werden behandeld. Daarnaast is de acute blootstelling aan vernakalant bij een slecht CYP2D6-metabolisme slechts minimaal verschillend van die bij een uitgebreid metabolisme. De dosis vernakalant hoeft niet op basis van CYP2D6-metabolisme te worden aangepast of als vernakalant gelijktijdig met

2D6-remmers wordt toegediend.


Vernakalant is een matige, competitieve remmer van CYP2D6. Acute intraveneuze toediening van vernakalant zal echter naar verwachting geen sterke invloed hebben op de farmacokinetiek van chronisch toegediende 2D6-substraten gezien de korte halfwaardetijd van vernakalant en de daardoor kortdurende remming van 2D6. Geïnfundeerd vernakalant zal naar verwachting geen belangrijke geneesmiddelinteracties geven gezien de snelle verdeling en kortdurende blootstelling, lage eiwitbinding, gebrek aan remming van andere onderzochte CYP P450-enzymen (CYP3A4, 1A2, 2C9, 2C19 of 2E1) en gebrek aan remming van P-glycoproteïnen in een digoxin transport assay.


Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies


Lees vóór toediening alle stappen.


Toediening vindt bij voorkeur plaats met een infusiepomp. Echter, een injectiepomp kan gebruikt worden als het berekende volume accuraat binnen de aangegeven infusietijd kan worden toegediend.


Bereiding van BRINAVESS voor infusie


Stap 1:

Controleer BRINAVESS-flacons vóór toediening visueel op deeltjes en verkleuring. Gebruik geen flacons met deeltjes of verkleuring. N.B.: BRINAVESS-concentraat voor oplossing voor infusie

varieert in kleur van kleurloos tot vaalgeel. Kleurvariaties binnen dit bereik hebben geen invloed op de

potentie.


Stap 2: Verdunning van concentraat

Voor een goede toediening moet aan het begin van de procedure voldoende BRINAVESS 20 mg/ml worden bereid om de eerste en tweede infusie toe te dienen, mocht dit nodig zijn.

Bereid een oplossing met een concentratie van 4 mg/ml aan de hand van de onderstaande verdunningsrichtlijnen:

Patiënten ≤ 100 kg: voeg 25 ml BRINAVESS 20 mg/ml toe aan 100 ml verdunningsmiddel.

Patiënten > 100 kg: voeg 30 ml BRINAVESS 20 mg/ml toe aan 120 ml verdunningsmiddel.


Aanbevolen verdunningsmiddelen zijn natriumchloride 9 mg/ml (0,9 %) oplossing voor injectie, Ringer-lactaatoplossinglactaat voor injectie, of 5 % glucose oplossing voor injectie.

Stap 3: Controleer oplossing

De verdunde steriele oplossing moet helder, kleurloos tot vaalgeel zijn. Controleer vóór toediening de oplossing nogmaals visueel op deeltjes en verkleuring.


Al het ongebruikte geneesmiddel of afvalmateriaal dient te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften.