Startpagina Startpagina
AstraZeneca

Tresiba
insulin degludec

Bijsluiter: informatie voor de patiënt


Tresiba 100 eenheden/ml oplossing voor injectie in voorgevulde pen

insuline degludec


Lees goed de hele bijsluiter voordat u dit geneesmiddel gaat gebruiken want er staat belangrijke informatie in voor u.


Deze bijsluiter is voor het laatst goedgekeurd in


.

Gebruiksaanwijzing voor Tresiba 100 eenheden/ml oplossing voor injectie in voorgevulde pen (FlexTouch)


Lees deze gebruiksaanwijzing zorgvuldig voordat u uw Tresiba FlexTouch voorgevulde pen gebruikt. Als u de gebruiksaanwijzing niet zorgvuldig volgt, kunt u te weinig of te veel insuline krijgen wat een te hoge of te lage bloedsuikerspiegel kan veroorzaken.


Gebruik de pen niet zonder de juiste training door uw arts of verpleegkundige.

Begin met het controleren van de pen; verzeker uzelf ervan dat de pen Tresiba 100 eenheden/ml bevat. Bekijk vervolgens de onderstaande afbeeldingen om de verschillende onderdelen van uw pen en naald te leren kennen.


Als u blind of slechtziend bent en het dosisafleesvenster op de pen niet kunt lezen, moet u deze pen niet gebruiken zonder hulp. Vraag hulp van iemand met een goed gezichtsvermogen en die geoefend is in het gebruik van de FlexTouch voorgevulde pen.


Uw pen is een voorgevulde insulinepen met dosisafleesvenster en bevat 300 eenheden insuline. U kunt maximaal 80 eenheden per dosis instellen, in stappen van 1 eenheid. Uw pen is ontworpen voor gebruik met NovoTwist of NovoFine naalden voor eenmalig gebruik met een maximale lengte van

8 mm.


image Belangrijke informatie

Besteed speciale aandacht aan deze opmerkingen, omdat deze belangrijk zijn voor een correct gebruik van de pen.

image

Tresiba voorgevulde pen en naald (voorbeeld)

(FlexTouch)


pendop buitenste naald- kapje


binnenste naald- dopje


naald


papieren afdek- plaatje


insulineschaal


Tresiba

FlexTouch

insulinevenster


penetiket


dosisafleesvenster dosisaanwijspijl



instelknop


toedienings- knop

toedienings- knop met glad oppervlak

  1. Uw pen voorbereiden


    • Controleer de naam en de sterkte op het etiket van uw pen om er zeker van te zijn dat deze Tresiba 100 eenheden/ml bevat. Dit is vooral belangrijk als u meer dan één soort insuline gebruikt. Als u een verkeerd soort insuline gebruikt, kan uw bloedsuikerspiegel te hoog of te laag worden.


    • Haal de pendop van de pen.


      A


      image

    • Controleer of de insuline in de pen helder en kleurloos is.

      Kijk door het insulinevenster. Als de insuline er troebel uit ziet, moet u de pen niet gebruiken.


      B


      image

    • Neem een nieuwe naald en verwijder het papieren afdekplaatje.


      C


      image

    • Druk de naald recht op de pen. Draai deze vast.


      D


      image

    • Haal het buitenste naaldkapje eraf en bewaar deze voor later. U heeft deze na de injectie nodig om de naald correct van de pen te halen.

      E


      image

    • Verwijder het binnenste naalddopje en gooi dit weg. Als u het probeert terug te plaatsen, zou u uzelf per ongeluk aan de naald kunnen prikken.


      Een druppel insuline kan aan de naaldpunt verschijnen. Dit is normaal, maar u moet nog steeds de insulinetoevoer controleren.


      F


      image

      image Gebruik voor iedere injectie altijd een nieuwe naald.

      Dit vermindert de kans op besmetting, infectie, lekkage van insuline, verstopte naalden en een onjuiste toediening.


      image Gebruik nooit een verbogen of beschadigde naald.


  2. De insulinetoevoer controleren


    • Controleer altijd de insulinetoevoer voordat u begint.

      Dit helpt om ervoor te zorgen dat u uw volledige insulinedosis krijgt.


      image

    • Draai de instelknop om 2 eenheden in te stellen. Controleer of het dosisafleesvenster 2 aangeeft.


      A


      2 eenheden

      ingesteld


    • Houd de pen met de naald omhoog gericht.

      Tik een paar maal zacht tegen de bovenkant van de pen om zo eventuele luchtbelletjes naar boven te laten gaan.

      B


      image

    • Druk de toedieningsknop in en houd deze ingedrukt totdat het dosisafleesvenster weer op 0 staat.

      Het cijfer 0 moet op één lijn staan met de dosisaanwijspijl.

      Er moet nu een druppel insuline aan de naaldpunt verschijnen.


      C


      image

      Er kan een kleine luchtbel achterblijven in de naaldpunt, maar deze wordt niet geïnjecteerd.


      Als er geen druppel verschijnt, herhaal stappen 2A tot en met 2C maximaal 6 keer. Als er dan nog steeds geen druppel verschijnt, verwisselt u de naald en herhaalt u stap 2A tot en met 2C nog een keer.


      Als er dan nog steeds geen druppel insuline verschijnt, gooit u de pen weg en gebruikt u een nieuwe.


      image Controleer altijd of er een druppel verschijnt aan de naaldpunt voordat u injecteert. U weet dan zeker dat de insuline doorstroomt.


      Als er geen druppel verschijnt, injecteert u geen insuline, zelfs niet als een ander getal in het dosisafleesvenster verschijnt. Dit kan wijzen op een verstopte of beschadigde naald.


      image Controleer altijd de toevoer voordat u injecteert. Als u de toevoer niet controleert, injecteert u mogelijk te weinig of helemaal geen insuline. Dit kan leiden tot een te hoge bloedsuikerspiegel.


  3. Uw dosis instellen


    • Controleer of het dosisafleesvenster 0 aangeeft voordat u begint.

      Het cijfer 0 moet op één lijn staan met de dosisaanwijspijl.


    • Draai de instelknop om de dosis die u nodig heeft in te stellen, zoals voorgeschreven door uw arts of verpleegkundige.


      Als u een verkeerde dosis instelt, kunt u de instelknop naar voren of achteren draaien om alsnog de juiste dosis in te stellen.


      U kunt maximaal 80 eenheden instellen met de pen.

      image

      A


      voorbeelden


      5 eenheden ingesteld


      24 eenheden ingesteld


      De instelknop verandert het aantal eenheden. Alleen het dosisafleesvenster en de dosisaanwijspijl geven aan hoeveel eenheden u per dosis instelt.


      U kunt maximaal 80 eenheden per dosis instellen. Zodra de pen minder dan 80 eenheden bevat, stopt het dosisafleesvenster bij het aantal eenheden dat over is.


      De instelknop maakt een ander klikgeluid wanneer deze naar voren, naar achteren of voorbij het aantal overgebleven eenheden wordt gedraaid. Tel niet het aantal klikken van de pen.


      image Gebruik voordat u de insuline injecteert altijd het dosisafleesvenster en de dosisaanwijspijl om te zien hoeveel eenheden u heeft ingesteld.

      Tel niet het aantal klikken van de pen. Als u de verkeerde dosis instelt en injecteert, kan uw

      bloedsuikerspiegel te hoog of te laag worden.

      Gebruik de insulineschaal niet; deze geeft alleen aan hoeveel insuline nog ongeveer in de pen zit.


  4. De dosis injecteren


    • Steek de naald in de huid op de manier die uw arts of verpleegkundige u heeft laten zien.


    • Zorg dat u het dosisafleesvenster kunt zien.

      Raak het dosisafleesvenster niet aan met uw vingers. Hierdoor kan de injectie namelijk worden onderbroken.


    • Houd de toedieningsknop ingedrukt totdat het dosisafleesvenster weer op 0 staat.

      Het cijfer 0 moet op één lijn staan met de dosisaanwijspijl. U hoort of voelt nu mogelijk een klik.


    • Laat de naald minstens 6 seconden onder de huid om er zeker van te zijn dat u de volledige dosis krijgt.

      A


      6 seconden


    • Trek de naald en pen recht omhoog uit uw huid.

      Als de injectieplaats gaat bloeden, drukt u hier zacht een watje tegenaan. Wrijf niet over het gebied.


      image

      B


      image

      Na injecteren ziet u mogelijk een druppel insuline aan de naaldpunt. Dit is normaal en heeft geen invloed op uw dosis.


      image Blijf altijd naar het dosisafleesvenster kijken, zodat u weet hoeveel eenheden u injecteert.

      Het exacte aantal eenheden wordt weergegeven in het dosisafleesvenster. Tel niet het aantal klikken van de pen. Houd de toedieningsknop ingedrukt totdat het dosisafleesvenster weer op 0

      staat na de injectie. Als het dosisafleesvenster niet op 0 komt te staan, is niet de volledige dosis toegediend. Dit kan leiden tot een te hoge bloedsuikerspiegel.


  5. Na uw injectie


    • Leg het buitenste naaldkapje op een vlakke ondergrond en plaats de naaldpunt in het buitenste naaldkapje zonder een van beide aan te raken.


      A


      image

    • Druk voorzichtig, wanneer de naald eenmaal bedekt is, het buitenste naaldkapje helemaal aan.

    • Draai de naald los en gooi deze op zorgvuldige wijze weg.


      B


      image

    • Plaats de pendop terug op uw pen na elk gebruik ter bescherming van de insuline tegen licht.


      C


      image

      Verwijder na iedere injectie altijd de naald en gooi deze weg in een daarvoor geschikte naaldencontainer. Dit vermindert de kans op besmetting, infectie, lekkage van insuline, verstopte naalden en een onjuiste toediening. Als de naald verstopt is, wordt er geen insuline geïnjecteerd.


      Als de pen leeg is, gooi deze dan weg zonder een naald erop, zoals voorgeschreven door uw arts, verpleegkundige, apotheker of plaatselijke overheden. Doe de gebruikte naald niet bij het huishoudafval.


      image Probeer nooit het binnenste naalddopje op de naald terug te plaatsen. U zou zich kunnen prikken aan de naald.


      image Verwijder altijd de naald na iedere injectie en bewaar uw pen zonder naald erop.

      Dit vermindert de kans op besmetting, infectie, lekkage van insuline, verstopte naalden en een onjuiste toediening.


  6. Hoeveel insuline is er over?


image